Boos gooi ik m’n tas op de stoel. Nog nooit ben ik zo gekwetst geweest als nu. “Wat is er aan de hand?” Moeder kijkt bezorgd. “Alles! Dat is er aan de hand!” Schreeuw ik naar haar en ik ren naar boven. Ik laat mezelf op m’n zachte bed neerploffen. Er is een lange stilte, gevolgd door tranen. Wat een rotdag.. Kan het nog erger? Ik kijk naar de lucht, op het raam verschijnen spetters. Eerst kleine, daarna grote. “Oh fijn joh! Dat kan er ook nog wel bij!” Ik vloek. Misschien doet een warme douche me wel goed? Ik pak een handoek en ga naar de badkamer. Daar sta ik dan, starend naar de tegels op de muur. Ik voel me leeg, alsof ik lucht ben. Nutteloos. Slap. Het water stroomt langs m’n lichaam naar beneden, het doucheputje in. Als ik afgedroogd ben doe ik m’n joggingbroek en vest aan, ik ga bij het raam zitten met warme chocolademelk. Het raam beslaat door de warme dampen. Ik begin te tekenen. Een zielig gezicht. Een neus, een mond, twee ogen en tranen. Mijn tranen komen ook weer opzetten. Ik lijk wel een pudding, zo slap. M’n ogen vallen dicht.
Alles is zwart. Donker. Somber. Ik zie geen hand voor ogen. Ik draai rondjes terwijl ik in het donker tast. Ik blijf lopen, ik duizel, ik val. Een doffe klap. Tranen. “Kind. Lief, lief kind.” Ik schrik. Ik probeer te kijken waar het geluid vandaan komt. “Kind, sta op.” zegt de stem. “Dat gaat niet, ik voel me te slap.” snik ik. “Wie ben je?” “Raad maar eens wie ik ben.” zegt de stem. Ik blijf stil. Ik heb geen zin om te raden. “Nou?” zegt de stem plagend. “Raad dan!” “Ja zeg! Daar heb ik toch helemaal geen zin in!” ik vloek. “Goed geraden. Maar je had mijn naam wel wat netter kunnen zeggen.” Ik kijk verbaasd. “God?” Er klinkt een twijfel in mijn stem. De stem lacht. “Precies, mijn kind. Waarom vloekte je? Is het nodig om mijn naam zo te gebruiken?” Beschaamd kijk ik naar m’n tenen. “Sorry God.” De stem praat verder. “Ik weet dat je niet lekker in je vel zit. Ik weet dat je niet meer weet wat je moet doen. Ik weet dat je gekwetst bent en wat er met je aan de hand is. Daar ben ik God voor. Maar je kunt niet de hele tijd zo verdrietig zijn. Ik vind het veel leuker als je lacht.” Ik blijf naar m’n voeten staren. “Ga eens meer in het licht staan. Zonnestralen zullen je goed doen.” “Maar God, dat gaat ook zo lekker als het regent.” De stem lacht. “Je snapt wel wat Ik bedoel. Word nu maar lekker wakker en geniet van het leven dat je hebt!”
Ik wordt wakker. De regen en hagel klettert tegen de beslagen ruit. Op de ruit staat een gezichtje. Een lachend gezichtje. En ik lach terug. Ik geniet.