Een drukke schoolweek. Het was dan ook mijn eerste. Ik kreeg heel veel informatie over alle verschillende vakken. Bergen huiswerk. Ik ben al twee middagen bezig. Maar daar ga ik niet over zeuren op mijn blog.

Ik was deze week nog steeds misselijk. Maandag begon het gedonder alweer. ’s Ochtends hield ik al niks binnen. Dat werd dus thee biscuits meenemen en veel water drinken. In de laatste pauze ging het niet meer. Ik kreeg een vlaag van misselijkheid die omhoog kwam en snelwandelde naar de wc. Ik sloot mezelf op tot de misselijkheid minder werd.

Daar zat ik dan in het toilet van de kantine. In het donker (aangezien de lampen het niet deden in de wc’s). Ik probeerde door m’n neus heen te ademen en niet in paniek te raken. M’n ogen rood van de prikkende tranen die ik op voelde komen. Ik zat op m’n knieën in het toilet, het maakte me niks uit hoe vies de vloer dan ook was. Ik kalmeerde mezelf, wreef in m’n ogen en stond langzaam op, en op het moment dat ik de deur van het slot wilde draaien zag ik het. Ik zag drie hele doodgewone Engelse woorden, die me toch zo ontzettend veel raakten op dat moment.

It gets better

Drie heel klein en onduidelijk geschreven woordjes op de deur van het toilet. Die drie woordjes gaven me even weer hoop. Even weer het gevoel dat ik niet alleen ben. Dat er Iemand is die mij ziet, en die er voor mij is. Altijd bij mij is, ook al denk ik van niet.

Ik heb mezelf daarna ziekgemeld en ben naar huis gegaan. Ik voelde me een quiter. Iemand zonder dan ook maar enig doorzettingsvermogen. Ik hoefde eigenlijk nog maar één uurtje school, maar ik kon het op dat moment gewoon niet. Emotioneel niet, en lichamelijk niet. Ik had even tijd voor mezelf nodig. Maar dat wil nog niet zeggen dat ik met plezier de school verliet. Ik stelde mezelf teleur, omdat ik niet doorzette en gewoon op school bleef.
Ik kwam thuis. Ik gooide mijn tas op de grond. Deed mijn jas uit. Schopte mijn teenslippers uit. Ging op de bank zitten en begon te bidden. Het ging niet zonder tranen of haperingen, soms was het een tijdje stil omdat woorden bleven steken. Ik vroeg wat ik moest doen. Hoe dit verder moest. Dit moest stoppen. Ik wilde niet meer misselijk zijn.

Dat ik huilde was niet zielig, integendeel. Het moest eruit. God wist waar ik mee zat. Wist dat ik teveel opgekropt had zitten. Hij wilde dat ik naar Hem toe ging om eens stevig uit te huilen, na te denken, stil te zijn, Hem te laten spreken. Hij was er, legde ‘Zijn hand op mijn schouder’. Ik had het even nodig.

En nu? Nu gaat het alweer stukken beter. ’s Ochtends ben ik nog wel misselijk, maar ik eet al meer. En ik zet door. Ik had alleen even een duwtje nodig van boven.