Een typische maandagochtend. Vroeg en koud. De bus zit weer eens lekker vol. Ik ga rustig op één van de klapstoeltjes in het midden van de bus zitten. En als ik merk dat er een man naast me wil komen zitten schuif ik zelfs een beetje op. De man had dat blijkbaar niet nodig. Hij gaat op het klapstoeltje naast me zitten met z’n grote brede lijf naar mij toe gericht. Fijn, daar word je ook niet echt bepaald vrolijk van op de maandagmorgen.

En zo zat ik in de bus te denken aan van alles. Aan hoe ik soms eens twijfel over verschillende dingen. Over hoe iets verder moet. Of ik moet opgeven of juist doorgaan. En toen ik bijna bij Zuidplein aangekomen was, stond er een man op met een Nike tas. De simpele woorden raakten mij. “Just do it.” En dat bracht mij weer op de gedachten om weer eens een keertje al mijn zorgen bij mijn Vader neer te leggen. Ik heb het nodig. Het zal me goed doen. Just. Do. It.

Ook op de terugweg kwam ik iets bijzonders tegen. Volgens mij ligt het aan bussen ofzo, ik weet het niet. Maar ik ging vanaf Zuidplein weer met de bus naar huis, en opeens zag ik een sticker op de achterkant van een andere bus. Ik keek nog een keer. Las ik dat nou goed? Er stond. “Ik ben de weg naar God, de Vader.” Toen de bus al een beetje vooruit gereden was, kon ik de tekst helemaal lezen. “Jezus zegt: Ik ben de weg, naar God, de Vader.” Het was zo mooi. En het viel niet alleen mij op. Alle busreizigers verrekten hun nek. Het was een bus van Evangelisten, gokte ik. Ik zag aan de binnenkant een rek met folders staan, en een reclamebord. Ze vielen op, dat was duidelijk. Weer een teken, de tweede al.

Oh, en wat was ik moe deze week. Ik had behoefte aan vakantie. Ik stortte in als een pudding. Ik had nergens zin meer in. Ja, vakantie. Ik was zo moe, van school, van huiswerk, van toetsen, van de dingen die me dwars zaten. Dingen waar ik over twijfelde. Ik wilde één ding. Rust. En godzijdank dat ik dat nu even een weekje heb, want ik leefde ernaartoe. Even een weekje rusten. Time to clear my mind. And time, to talk to God.