“Hallo met Woon-in-Den-Haag, waarmee kan ik u helpen?” klinkt het beleeft aan de andere kant van de lijn. Ook tijdens het twintigste telefoontje van deze week moet de instantie Jozef ‘nee’ verkopen. Hoopvol kijkt Maria in de richting van haar vriend, maar wanneer hij nee schudt, slaat ze haar ogen neer. “Oké”, zegt Jozef. “Laat ons zo snel mogelijk weten wanneer er een plek vrij is. Het heeft nogal haast namelijk.” De medewerkster stemt in, maar Jozef weet dat ze niet uit zichzelf zullen bellen.
“Hoe moet dit nou?”, vraagt Maria bezorgd. “Ik ben al over twee weken uitgerekend.” Jozef knikt: “Ik weet het, Maria. Ik doe m’n best, maar ik heb ze nu al zo vaak gebeld dat we berucht zijn daar.” Een zucht ontsnapt uit Maria’s mond. “We zijn nu al twee jaar in Nederland. We hebben de taal geleerd en werken allebei. En nog krijg ik het idee dat we niet welkom zijn. Terwijl we zo ons best doen om ons aan te passen aan deze cultuur”, zegt ze gefrustreerd. “Het is niet zo dat we echt een keuze hadden. Wat moesten we dan? Daar blijven en wachten tot we worden vermoord?” Jozef veegt voorzichtig Maria’s tranen weg. Ze hebben samen heel wat meegemaakt. Beide families. “We kunnen alleen maar hopen en bidden dat het goed komt, en ons best blijven doen”, zegt Jozef terwijl Maria haar gezicht schuilt in Jozefs hoodie. Alsjeblief God, denkt hij. Help ons.
“Maria! Maria! Word wakker!” roept Jozef terwijl hij haar wakker schudt. “Wat is er, Jozef? Ik voel me niet lekker en heb rust nodig, dat weet je toch?” antwoordt Maria geïrriteerd terwijl ze in haar ogen wrijft. Door haar dikke buik komt ze nog maar moeilijk overeind. Gelukkig helpt Jozef haar een handje. “Maria, we hebben een huis!” Het duurt een paar seconden voordat Maria beseft wat er gezegd wordt. “Wat?! We hebben een huis?!” zegt ze met grote ogen. “Maar dat is geweldig!” roept ze uit. Ze wil opspringen, maar Jozef houdt haar tegen en gaat naast haar zitten. “Het is niet groot en al helemaal niet luxe”, waarschuwt Jozef, maar Maria vindt het niet erg. “We mogen vanmiddag gaan kijken”, zegt Jozef. “Dan hebben we eindelijk ons eigen stekje.” Z’n hand wrijft zachtjes over Maria’s buik. “Met z’n drieën.”
“Gaat het?”, vraagt Jozef bezorgd als hij ziet hoe moeilijk Maria de trap op komt. De gang is smal, en ze kan zich nog maar net vasthouden aan de muur, aangezien de trapleuningen nog ontbreken. De druppels zweet lopen langs haar slapen. “Het gaat wel”, zegt ze zachtjes. “Ik heb gewoon wat last van m’n rug.” Dit had ze de laatste maand helaas wel vaker. Met de baby op komst, kon Maria nog maar moeilijk in slaap komen, en de stress van de huizenjacht hielp ook niet erg mee.
“Als we hier de deur doorgaan, komen we in de badkamer”, zegt de rondleidster opgewekt. Het piepkleine badkamertje voelt koud aan en stelt weinig voor, maar toch probeert de vrouw er zoveel mogelijk van te maken. “Hier zit ook meteen het toilet”, zegt de dame, terwijl ze naar het hoekje van de badkamer wijst. “Zou ik deze gelijk even mogen gebruiken?”, vraagt Maria verlegen. De vrouw knikt beleefd en loopt met Jozef de badkamer uit om nog wat koffie te halen.
“Wat vinden jullie er tot nu toe van?” vraagt de rondleidster nieuwsgierig. “Klein maar fijn”, antwoordt Jozef. “Veel groter hebben we ook niet per se nodig. Voor nu is dit prima.” De vrouw knikt: “Je zou van dat kleine slaapkamertje een prima kinderkamer kunnen maken”, zegt ze enthousiast. “Weten jullie al wat het wordt?” vraagt de dame met een glimlach. Haar ogen beginnen te fonkelen. “Een jongetje”, zegt Jozef trots. Maar veel langer hebben de twee niet om te praten, want Maria komt de kamer binnen. “Jozef”, zegt ze met grote ogen. “Volgens mij zijn m’n vliezen zijn gebroken.”
“Hallo”, zegt de vrouw met trillende handen. “Spreek ik met de 112-alarmcentrale?” Aan de andere kant van de lijn klinkt een vriendelijke vrouw met rustige stem. “Ja hoor, daar spreekt u mee”, wordt er geantwoord. “Hallo, zegt de rondleidster van het huis. Er is hier een jonge vrouw aan het bevallen. We zijn in een klein pand in het midden van Den Haag. Kunt u zo snel mogelijk een ambulance sturen?” ze kan de telefoon nog maar net in haar trillende handen houden en haar gezicht is lijkbleek. Maria is inmiddels op de koude en stoffige vloer gaan zitten. Ook zij ziet bleek. “We sturen een ambulance, als het goed is komt hij er zo snel mogelijk aan. Wilt u dat ik aan de telefoon blijf zodat u kunt doorgeven wat er gebeurt?” klinkt het aan de andere kant van de telefoon. De dame stemt in. Jozef houdt Maria’s hand stevig vast terwijl hij met de andere hand tips probeert op te zoeken voor thuis bevallen. Hij opent de internetapplicatie op z’n smartphone als hij nieuwsitems ziet over stakende ambulancemedewerkers. “Zorgverleners staken voor gebouw Tweede Kamer”, luiden de nieuwskoppen. Z’n ogen worden groot. “Mevrouw, ik vrees dat de ambulance te laat gaat komen.”
gelukkig hoeven we nu geen week te wachten